Haiku is Zenpoëzie, er spreekt een belangeloze aandacht uit voor gewone dingen, met name in de natuur en de jaargetijden. Hierdoor kan plotseling inzicht ontstaan en kan eeuwigheid voelbaar of bewust worden binnen de tijdelijke veranderingen.
De vorm in een haiku bestaat uit 17 lettergrepen verdeeld in 5-7-5 die in een ademtocht in drie regels gelezen kunnen worden.
U ziet een serie van tien verbeeldingen over de jaargetijden in kleuretsen en houtsnedes van Marijke Oomen. Ze komen uit de bundel "Uit een jonge maan" van J. van Tooren (Amsterdam, Meulenhoff, 1e druk 1973)
De haiku daarbij zijn:
Voor de winter
Van Shiki
Wild dooreen dansen
In het verlaten bootje
De hagelkorrels.
Van Kikaku
Een goudfazant schreeuwt
Hij kan niet slapen; bijtend
Koud is het maanlicht.
Van Kubutsu
Een ijkoude maandag
schrijft schaduwen van bomen
Over het sneeuwveld.
Voor de lente
Van Kito
Het bergpad volgend
Liep ik op wolken, langs
Bloesems in regen.
Van Hokushi
Ik hing de maan op,
Plukte hem af, en hing hem
Aan die tak weer op.
Van Shi-ei
Twee jonge bamboes,
De maan tussen zich dragend,
Staan naast elkander.
Voor de zomer
Van Chiyo-ni
Hij raakt de maan aan
Met de lijn van zijnhengel
De zomermaan zelf.
Van Shiki
Een gebroken brug,
Daarachter staan zo eenzaam
De wilgebonmen.
Voor de herfst
Van Ryuho
Ik schepte de maandag
in mijn schotel, en goot hem
Weg met het water.
Van Issho
Toen ik alles gezien had,
Rustte mijn oog
Op een witte chrysant.